Column Fred van Assendelft
Typography

Column door Fred van Assendelft - NLMagazine/Columns - In de meeste westerse talen is de woordvolgorde altijd ‘onderwerp – werkwoord (de persoonsvorm)’. Het Nederlands (en het Duits) wijkt daar vanaf. Wij hebben als regel: het werkwoord komt op de tweede plaats. Dat lijkt hetzelfde, maar dat is het zeker niet, kijk maar naar de volgende zinnen:

‘Ik ging gisteren naar de markt’. (Werkwoord op de tweede plaats)
‘Gisteren ging ik naar de markt. (‘Werkwoord op de tweede plaats). Dat fenomeen heet ‘inversie’ en is voor veel buitenlanders die Nederlands leren lastig te gebruiken.

Nog zo’n lastig grammaticaal punt:

Wanneer is het ‘groot’ en wanneer is het ‘grote’?
Een groot huis, maar het is het grote huis en een grote jongen en waarom is het een grote man maar een groot strateeg ? Voor ons, geboren en getogen Nederlanders is het geen punt, wij gebruiken het meestal foutloos. Niemand zal het hebben over een grote kind, maar waarom is dat fout? Maar we kennen ook nog de grootte van een huis…

De regel is: bij HET-woorden waar geen HET voor staat, krijgt het bijvoeglijk naamwoord, het adjectief, geen E – het grote kind – een groot kind.
Maar hoe zit dat dan met de strateeg ? Bij (meestal mannelijke) beroepen met EEN krijgt het adjectief geen E. Een bekwaam arts, een groot strateeg.

Meer uitzonderingen: stoffelijke adjectieven (de gouden ring); geen E bij geografische namen (Edammer kaas); VEEL en WEINIG hebben bijzondere regels (er zijn hier veel winkels – de vele winkels die gesloten zijn, …), enz.

Er zijn er nog meer. Wat te doen met het woordje ER, in de vorige zin zelfs twee keer in één korte zin. Het lijkt of we ER te pas en te onpas in zinnen zetten, maar dat is niet zo. Ook hierover zijn strikte en heel ingewikkelde regels in onze grammatica. Men kan ze allemaal terugvinden bij ANS, de NL-bijbel voor onze spraakkunst (https://e-ans.ivdnt.org/).

Voor de liefhebber volgen nu de (sterk verkorte) regels voor het gebruik van ER:
- lokaal ER: Woont hij er al lang ? Absoluut gebruik: bij vaste uitdrukkingen: Hij ziet er nog goed uit.
- kwantitatief gebruik: Dat waren een paar voorbeelden, voorlopig zijn dat er genoeg.
- plaatsonderwerp: Er lag een hondje in de mand.
- vaak in zinnen met een vraagwoord: Wat is er gebeurd ?

Wij, moedertaal-Nederlands-sprekers, zullen al die taalregels moeiteloos en vrijwel foutloos gebruiken, zonder de regels zelfs maar bewust te kennen, maar voor iemand die onze taal wil leren is dat wat anders, voor hen is Nederlands maar een raar taaltje.

Fred van Assendelft

 

Inmiddels gepensioneerd leraar Engels en Nederlands.
Om niet de hele dag achter de geraniums te hoeven doorbrengen geef ik nog steeds les: privélessen.
Nederlands voor anderstaligen.

Ook heb ik eindelijk de tijd om te schrijven wat ik leuk vind en dat doe ik in de columns van NL Magazine.
Ik hoop dat de lezers er net zoveel plezier in hebben als de schrijver, ik dus.